5
Het belangrijkste aan dat feestje, weet ik nu, was dat ik moordenaar en slachtoffer voor het eerst samen zag. Maar zelfs als ik er nu aan terugdenk, kan ik het niet beschouwen als een duistere, onheilspellende ontmoeting tussen verdoemde zielen. In mijn herinnering was het gewoon de fijnste avond van mijn leven. Hij markeerde de overgang van onschuld naar ervaring, een volmaakt intermezzo van plezier waarna alles begon af te glijden in chaos, aanvankelijk zo subtiel dat ik het niet eens merkte, maar vervolgens volgden de gebeurtenissen elkaar zo snel op dat het voor één persoon onmogelijk was het tij te keren.
De toegangshal, een grote ruimte met op de vloer zwarte en witte tegels in een ruitpatroon, nam het grootste deel van de begane grond in beslag. Ze leken meer op tuintegels dan op vloertegels. Op de plekken waar er een paar ontbraken was de betonnen vloer zichtbaar. Het oppervlak zat onder de barstjes en het glazuur was afgesleten, zodat het niet meer glansde, maar er dof en poreus uitzag. De bestaande vlekken zagen eruit alsof ze er nooit meer uit gingen, en ook eventuele nieuwe vlekken zouden onuitwisbaar zijn.
De hal werd gedomineerd door een reusachtige trap, verlicht door een slinger van papieren lantaarntjes die om de leuning was gewikkeld. Voorzichtig zocht ik in het schemerige licht mijn weg, blij dat het te donker was om oogcontact te maken met de mensen die in kleermakerszit op de grond zaten. Ik probeerde zo doelbewust mogelijk te lopen en was dankbaar dat niemand me in de gaten hield, want ik moest telkens op mijn schreden terugkeren. Het huis was een onpraktische wirwar van gangen vol bochten die dan weer afliepen, dan weer omhoogliepen, om uiteindelijk nergens uit te komen, ramen en kasten buiten beschouwing latend. In het hele gebouw waren geen twee kamers te vinden die zich op hetzelfde niveau bevonden. Op de inrichting kon ik niet afgaan om mijn weg te vinden door de doolhof: het patroon van de vloerbedekking veranderde vaak halverwege de gang en in het ratjetoe van wandbedekkingen waren alle interieurrages van de afgelopen eeuw vertegenwoordigd: van dof pleisterwerk en veloutébehang tot glimmend anaglyptabehang. Ik vond één droogkast en twee badkamers, en in de tweede lag een man in de badkuip te slapen. Op zijn witte T-shirt zaten spetters braaksel. Vier jaar lang had ik vele genoeglijke avonden doorgebracht met het kijken naar medische series op tv, en in een reflex probeerde ik hem wakker te schudden. Hij was erg knap, viel me op toen ik hem bij de schouders pakte en rechtop probeerde te zetten.
‘Ik moet je luchtwegen vrijmaken,’ zei ik. ‘Toe. Word wakker. Straks stik je nog in je eigen braaksel.’ Moeizaam richtte hij zijn bloeddoorlopen ogen op me, en hij sloot ze opgelucht toen hij begreep waarom ik zo bezorgd was.
‘O, maak je niet druk, schat,’ zei hij, ‘het is mijn kots niet.’ Mijn poging om zo nonchalant mogelijk de deur achter me dicht te doen was verspilde moeite, want binnen een paar tellen lag hij weer te pitten, of was hij buiten westen.
Naast de badkamer was een piepklein kamertje waar niets in stond behalve een heel oude loopband en een drumstel. Het vel van de basdrum trilde zichtbaar op de maat van de muziek die het hele huis op zijn grondvesten deed beven. Op de eerste verdieping vond ik de keuken, eigenlijk niet meer dan een aanrecht, veel te klein voor zo’n groot huis. Zwarte schimmelplekjes bespikkelden het lichtblauwe pleisterwerk en de koelkast was aangesloten op een kapot stopcontact; uit de muur staken groene en rode draden. De gootsteen en het aanrecht gingen schuil onder een zee van plastic bekertjes en halflege flessen. Ik schonk een bekertje vol met bubbeltjeswijn uit mijn eigen fles, sloeg het in één keer achterover en voelde de zenuwen wegtrekken. Een meisje met witblond, kortgeknipt haar pakte een fles wijn uit de zoemende koelkast, schroefde de dop eraf en zette hem aan haar lippen. Ik besloot mijn plastic bekertje achter te laten en met de fles in de hand de rest van het huis te verkennen. Ik hoopte alleen dat niemand om een slok zou vragen, want ik vond het vreselijk om met anderen uit dezelfde fles te drinken.
Een halfuur later had ik Biba nog steeds niet gevonden en voor de andere gasten was ik kennelijk onzichtbaar, dus maakte ik het me gemakkelijk in een nis, waar ik het laatste restje wijn in mijn fles koesterde. De trap tegenover me was nog gevaarlijker dan de vorige; op het uiterste randje van elke tree stond een kaars in jampotje, en het vlammetje kwam gevaarlijk dicht bij de schroefrand. Eén tik van een dronkenlap, dacht ik kijkend naar het flakkerende licht, en we gaan allemaal in rook op. Ik benoemde mezelf tot bewaker der vlammen. Ook al kon ik verder niets aan dit feestje bijdragen, ik zou er in elk geval voor zorgen dat er op deze trap niemand om het leven kwam. Ik deed mijn best mezelf ervan te overtuigen dat ik er al van genoot om op een feestje als dit aanwezig te zijn en toe te kijken, al deed ik niet echt mee en had ik de gastheer en -vrouw nog niet eens begroet. Ik kon mezelf niet van mijn gelijk overtuigen, maar kon me er evenmin toe zetten op te staan en me aan mensen voor te stellen. Tegen elven was ik boos op mezelf omdat ik zo stom deed en probeerde ik me tegelijkertijd te herinneren wanneer de laatste trein naar huis ging, toen mijn reddende engel, de jarige zelf, vanachter een ongeziene deur tevoorschijn kwam en haar armen naar me uitstak.
‘Hallo, schat!’ zei ze met omfloerste stem, terwijl ze mijn handen vastpakte en me uit mijn veilige toevluchtsoord overeind hees. Ze droeg een lange witte jurk, met eronder diezelfde afschuwelijke, bonkige sportschoenen. Ze leek wel een bruid die van haar eigen bruiloft was weggelopen. ‘Je verstopt je voor me,’ zei ze berispend terwijl ze een lok haar achter mijn oor streek. ‘Kom mee naar boven, dan stel ik je voor aan de anderen.’ Toen ze zich omdraaide, zag ik dat het echt een bruidsjurk was die ze aanhad. De groezelige zoom kwam gevaarlijk dicht bij de flakkerende vlammetjes, en als een plichtsgetrouw bruidsmeisje hield ik het groezelige satijn in mijn armen, buiten het bereik van het vuur. Haar wervels staken uit als parels aan een ketting die tussen haar schouderbladen hing. ‘Gefeliciteerd met je verjaardag,’ zei ik tegen haar rug.
De kamer die we binnenliepen, achter de enige deur die ik niet had geprobeerd, strekte zich uit over de gehele lengte en breedte van het huis. Aan de voorkant, voor de ramen die uitkeken over de straat, hingen roze, oranje en paarse doeken. Dat waren sari’s, vertelde Biba me later, speciaal voor het feestje voor een prikkie op de kop getikt bij een kringloopwinkeltje. Ze bleven daar net zo lang als ik en hulden het huis iedere ochtend in de kleuren van een zonsondergang.
Aan de andere kant van de kamer waren twee stel reusachtige openslaande deuren die toegang gaven tot een stenen veranda. Achter het terras schitterde in een boom een sterrenbeeld van feestlampjes, die vrijwel geen licht verspreidden. Het was onmogelijk vast te stellen waar de tuin ophield en het bos begon. Omlijst door de open deuren stond een jongen van mijn leeftijd fronsend over twee draaitafels gebogen. Aan weerszijden van hem stonden boxen zo groot als een kind van tien, waarvan een in wankel evenwicht op een Griekse urn. Met zijn ene hand hield hij een koptelefoon tegen zijn oor gedrukt, terwijl hij de andere over het vinyl liet glijden, soepel en behendig als een pottenbakker achter zijn draaischijf. Zijn verstilde, intense concentratie vormde een vreemd contrast met de woordeloze muziek die uit de boxen kwam. Ik wist niet hoe je het moest noemen, maar het klonk chaotisch en dwingend. Simon, die niets moest hebben van muziek die niet volgens het vaste couplet-refrein-couplet-refreinstramien verliep, zou hebben gezegd dat het ‘geen echte muziek’ was. Dat was voor mij al aanmoediging genoeg om te proberen het te begrijpen. Het volume stond zo ver open dat het onmogelijk was een praatje te maken.
De kamer was bezaaid met mensen: sommige dansten, sommige zaten, andere stonden te kletsen. Ik herkende er een of twee van de universiteit, maar aan hun neutrale blikken te zien was dat niet wederzijds. Een dikke vrouw met krullen die in de schaduw op een rafelige, doorgezakte bank in het midden van de kamer zat was de enige die mijn glimlach beantwoordde. Biba trok me met zich mee op een dekbedovertrek dat tussen twee stoelen op de grond lag. In het midden stond een geïmproviseerde asbak die mogelijk aan de avond was begonnen als een schaaltje hummus.
‘Dit is Karen,’ zei ze tegen de andere deelnemers aan de merkwaardige picknick. ‘Dat is Chris, achter de draaitafels,’ zei ze, zwaaiend naar de deejay, die even knikte. Ze stelde me voor aan Rachael, het meisje dat ik in de keuken had gezien, en een handvol andere mensen, dramastudenten van wie ik de namen meteen weer vergat. Vlak naast me zaten Tris en Jo, een stel in bijpassende tie-dye-broeken en blonde dreadlocks die als een tulband van touw om hun hoofd waren gewikkeld.
‘Leuk je te ontmoeten,’ zei Jo. Met haar bruine, beringde hand streek ze bij wijze van begroeting over mijn wang. Haar huid was droog en eeltig. ‘Wil je een paar paddo’s?’ Ze vouwde een vierkant pakketje van zilverfolie open dat ze op schoot had liggen en onthulde een bruin klompje slijmerige paddenstoelen. ‘Ze zijn Mexicaans,’ voegde ze er met samenzweerderig opengesperde ogen aan toe. Ik wist niet wat dat inhield, maar sloeg haar aanbod met een gebaar naar mijn fles af. Ik stak mijn hand uit naar Tris. ‘Daar doe ik niet aan, geef me eens een knuffel,’ zei hij, en hij nam me in een omhelzing die meer op een hoofdklem leek dan op een knuffel. Jo liet een stukje bruine paddenstoel boven haar mond bungelen en werkte het naar binnen als een vogeltje dat zijn eerste worm opslokt. Tris liet me los en deed gehoorzaam zijn mond open, zodat Jo ook hem een paddenstoel kon voeren. Toen vergat hij onze prille vriendschap en begon hij een paar centimeter boven zijn schoot op een denkbeeldig stel bongo’s te spelen.
Biba opende haar vuist en onthulde een klein wit pilletje op haar handpalm. ‘Neem een x’je,’ zei ze giechelend. ‘Ze zijn gratis, van Guy.’ Ze gebaarde naar een gestalte in de schaduw; de holtes van zijn gezicht werden kortstondig verlicht door het vlammetje van een Zippo. Vervolgens stopte ze het pilletje in mijn open mond en drukte ze haar vinger op mijn lippen, zowel om mijn protest te smoren als om ervoor te zorgen dat ik de drugs doorslikte. Ik had geen tijd om erover na te denken wie Guy was en waarom hij me een xtc-pil zou geven, want die begon al te smelten op mijn tong voordat ik hem discreet kon uitspugen. Ik moest nadenken, en snel ook. Mijn gebrek aan ervaring met drugs had weinig te maken met een preutse moraal en des te meer met het feit dat ik ze nog nooit aangeboden had gekregen. Zelfs de drugsdealers die bij mij op school bij de poort rondhingen hadden na één blik op mij al besloten dat het niet de moeite waard was te proberen iets aan mij te slijten. Tijdens een feestje bij Simon thuis was een keer een joint rondgegaan, en toen hij even niet keek, had ik een paar onhandige trekken genomen. Het deed me helemaal niks, behalve dat ik de volgende dag zo snel buiten adem raakte dat het me een tenniswedstrijd kostte.
Toch was ik voldoende op de hoogte om te weten dat xtc en wijn niet goed samengingen, en ik had al heel veel wijn op. Terwijl mijn opties als tennisballen heen en weer stuiterden in mijn hoofd, nam mijn mond de beslissing al voor me: de pil die op mijn tong oploste was zo bitter dat ik slikte om de smaak kwijt te raken. Ik leunde tegen de zijkant van de bank, keerde terug in mijn rol als observator en wachtte tot er iets zou gebeuren.
Ik keek toe terwijl Biba danste, hopend dat haar gedrag een aanwijzing zou vormen voor wat ik kon verwachten. Een bleke vrouw in een lange witte jurk zou er eigenlijk als een geest uit moeten zien, maar in de waas van gestalten was Biba het stralende middelpunt en leek ze tastbaarder dan iemand ooit was geweest. Ik keek hoe ze om de anderen heen danste terwijl ik wachtte tot er iets zou gebeuren.
Een halfuur. Niets. Een uur. Niets, en mijn been sliep omdat ik al die tijd in kleermakerszit had gezeten. Ik stond op om het dode gevoel te verdrijven, en opeens kreeg ik het gevoel dat er een kapotte lift op halsbrekende snelheid langs de verdiepingen van mijn lichaam naar beneden stortte. Mijn benen leken wel springveren en de vloer onder mijn voeten leek van zand. Ik stak mijn hand uit naar de bank om mijn evenwicht niet te verliezen. Er werd aan de zoom van mijn rok getrokken, en ik zag dat Jo naar me opkeek. ‘Gaat het wel?’ Ik schudde mijn hoofd. ‘Eerste pil?’ Ik knikte. Zij en Tris wisselden een toegeeflijke blik, als jonge ouders die vol trots kijken naar hun kindje dat zijn eerste stapjes zet. ‘Kom maar mee.’ Ik liep met haar mee naar het terras en kokhalsde met mijn hoofd over de balustrade. Het volgende lichaamsdeel dat het begaf was mijn kaak, die onstuitbaar en ongetwijfeld weinig flatteus begon te klapperen. Op de tast zocht Jo in een zak in haar wijde broek, en uiteindelijk viste ze er een staafje kauwgom uit. Ze haalde de wikkel er voor me af. Het was kauwgom met fruitsmaak, niet met pepermuntsmaak. Zodra ik die in mijn mond had, voelde ik me al een stuk beter.
‘Dat is tegen het tandenknarsen. Als je nog meer wilt, kom je het maar halen. De truc is om het eruit te dansen. Oké?’ Biba dook op vanachter een box. Ik werd overspoeld door een golf van liefde en vertrouwen en wist dat alles goed zou komen.
‘Waarom dans je niet met me?’ Wat een goede vraag. Waarom eigenlijk niet? Opeens was het overduidelijk dat ik mijn hele leven had gewacht op een kans om met haar te dansen. Ik vond het ontzettend amusant te beseffen dat ik mijn benen altijd alleen maar had gebruikt om te lopen, te rennen en te sporten, terwijl ze eigenlijk waren bedoeld om op een reeks van krassen en piepjes op de plaats te marcheren. We stortten ons in het feestgewoel. Er waren nog een stuk of vijftien mensen aan het dansen en ik kon met ieder van hen oogcontact maken; mijn glimlach werd door niemand afgewezen. Ik was niet alleen zichtbaar geworden, maar bovendien uitgegroeid tot het middelpunt van het feestje. Opeens begon ik de muziek te begrijpen: de lage tonen werden dieper en luider terwijl het krijsende gekras dat voor een melodie moest doorgaan een toonhoogte bereikte die alleen voor vleermuizen nog hoorbaar was. Bass en treble leken verwikkeld in een woeste touwtrekwedstrijd, en ik was het touw dat uit elkaar werd getrokken. Ik wist niet eens of ik wel weer heel wilde worden. Het brandpunt van mijn paniek verlegde zich van ‘Wat moet ik met deze kick?’ naar een plotselinge, overweldigende angst dat dit gevoel langer zou duren dan het feestje. Als de muziek stopte terwijl ik nog wilde dansen, wat moest ik dan? Hoe overleefde ik dat? Ik was nog steeds aan het stappen en draaien toen Biba me bij mijn hand pakte en meenam naar de keuken. ‘Tijd om even te chillen, danseresje,’ zei ze. ‘Neem een slokje water.’
‘Ik hoef toch nog niet naar huis, hè?’
Ze schudde haar hoofd en glimlachte. ‘Voel je de kick? Zo meteen wordt het pas echt geweldig.’
Ze draaide me een halve slag om en begon mijn schouders te masseren, die meegaven onder haar benige, onervaren handen. Maar de aanraking van huid – haar huid – op de mijne compenseerde haar onhandigheid ruimschoots. Ik sloot mijn ogen en bereidde me voor op het smelten van mijn lichaam onder haar handen, maar toen hield ze abrupt op.
‘O, shit,’ verzuchtte ze. De man die met zijn armen over elkaar geslagen voor ons stond moest Rex zijn. Zijn gezicht leek sprekend op dat van haar, maar dan mannelijk. Rechte, dikke, ongeëpileerde wenkbrauwen omlijstten dezelfde bruine ogen. (Ik kromp plaatsvervangend ineen bij de gedachte aan de inspanning die waarschijnlijk bij haar verzorgingsritueel kwam kijken.) De kleine tanden en smalle kaak waren hetzelfde, net als de spitse neus, maar de lange hals werd onderbroken door een adamsappel die op en neer bewoog. Zonder de gloed en de levendigheid die haar gezicht mooi maakten, was dat van hem topzwaar en te scherp. Hij haalde zijn hand door zijn haar, dat als een vetkuif rechtovereind bleef staan.
‘Ik kom alleen even kijken hoe het met je gaat,’ zei hij terwijl hij haar bij de kin pakte. ‘Hoeveel heb je gehad? Je ogen lijken wel speldenprikjes.’ Hoe kon hij nou zien hoe groot haar pupillen waren? De laatste keer dat ik in haar ogen had gekeken, waren de donkerbruine irissen naadloos in de pupillen overgegaan, omringd door ononderbroken wit. Misschien was het anders als je dezelfde ogen had, als je gewend was ze dagelijks in de spiegel te zien.
‘Een half pilletje maar, Rex, doe niet zo moeilijk,’ zei ze. Aan het eind van de zin ging haar stem omhoog, net als die van hem. ‘Wil je er ook een? Guy heeft er zat.’
‘Wie is Guy nou weer, verdomme?’ snauwde hij, om er vervolgens aan toe te voegen: ‘Nee, dank je. Iemand moet bij benadering compos mentis blijven.’ Biba kuste hem vol op de lippen en streek zijn haar glad. Het veerde vrijwel meteen weer terug.
‘Dit is Rex, de liefste broer van de hele wereld,’ zei ze tegen mij. ‘En dit is mijn nieuwe beste vriendin, Karen,’ zei ze tegen haar broer. ‘Ze is een taalkundig genie, en ze heeft een hele xtc-pil genomen, en ze heeft het ontzettend naar haar zin, dus waag het niet om haar een standje te geven of aan haar kop te zeuren.’
‘Ik zou niet durven,’ zei Rex. ‘Maar wees voorzichtig, allebei. Hebben jullie genoeg water gedronken? Denk erom dat je alleen drinkt als je danst. Oké, mooi.’
De intense kick trok weg en maakte plaats voor een verdwaasd soort goedmoedigheid. Het meisje dat Rachael heette en dat ik nog maar een paar uur geleden ontzettend intimiderend had gevonden, was nu een van mijn nieuwe vriendinnen. Ze bood me geen joint of wijn aan, maar een slokje van de thee die ze dronk uit een beschadigde beker.
‘Biba en haar broer lijken ontzettend op elkaar, hè?’ vroeg ik.
‘Het is gewoon griezelig,’ zei Rachael instemmend. ‘Als je die twee ziet, worden de bizarre plots in de komedies van Shakespeare bijna geloofwaardig, vind je niet? Ik vind het ontzettend jammer dat Rex niet kan acteren. Ze zouden de hoofdrollen in Twelfth Night zó krijgen.’
‘Dus hij is geen dramastudent?’
Ze blafte een cynisch lachje. ‘Rex? Die is helemaal niks.’
Er klonk een nieuwe, regelmatige beat, niet uit de versterker, maar op de voordeur. Er klonk een boze, luide mannenstem. Ik sloop weg bij de dansvloer, ging op mijn hurken op de overloop zitten en tuurde tussen de spijlen van de balustrade door. De kaarsen op de trap waren allang uitgegaan.
‘Wat mankeert jullie?’ De stem sloeg over omdat de man zich boven het kabaal uit verstaanbaar probeerde te maken. ‘Mijn vrouw is zwanger!’ Hij droeg een T-shirt en een joggingbroek, die hij waarschijnlijk net had aangeschoten. Ik kon alleen de bovenkant van zijn hoofd zien en vroeg me af of hij wist dat hij een beginnende kale plek op zijn kruin had, of dat zijn vrouw dat voorlopig nog voor hem verborgen hield.
‘Zo erg is het nog nooit geweest!’ Zijn stem ging over in gekrijs. ‘Ik heb het al genoteerd in mijn overlastlogboek, en als jullie de muziek niet meteen uitzetten, bel ik de politie!’
‘We zullen er een eind aan breien, meneer Wheeler.’ Rex’ stem klonk heel vriendelijk. ‘Het spijt me als we u wakker hebben gehouden. Biba is eenentwintig geworden, dus we zijn nogal in feeststemming.’ Zijn beheerstheid maakte de andere man alleen maar hysterischer, en hij verviel in herhalingen. ‘Het is verdomme vier uur ’s nachts! Mijn vrouw is zwanger!’
Toen was er nog geen speciale aso-wetgeving, zoals nu, maar ik vermoed dat meneer Wheeler vanaf dat moment het equivalent is gaan napluizen dat in 1997 wél bestond. De eerstvolgende keer dat we hem zagen, had hij de relevante gemeenteverordeningen uit zijn hoofd geleerd en kon hij ze zó opdreunen.
Ik rende voor Rex uit terug naar het hart van het feest; hij praatte kort met Chris achter de draaitafels, wees naar zijn horloge en stak zijn handen in de lucht alsof hij wilde zeggen: ‘Het spijt me, maar wat doe je eraan?’ Opeens was het afgelopen. Chris zei dat hij in Kings Cross een nachtclub wist waar je waarschijnlijk gratis naar binnen mocht en waar je minstens tot negen uur ’s ochtends kon dansen. Hij liet zijn draaitafels en platen staan waar ze stonden, en de meeste overgebleven gasten, onder wie het meisje dat Rachael heette en de jongen die Guy heette, liepen achter hem aan de trap af en de voordeur uit, als kinderen die zich door de rattenvanger van Hamelen lieten meelokken. Biba leek de plotselinge exodus van haar vrienden niet erg te vinden en begon een ernstig, gefluisterd gesprek met de dikke vrouw op de bank. Ik voelde een steek van jaloezie en ging naast Rex op het terras staan.
‘Wat is het hier mooi,’ zei ik om de stilte op te vullen. ‘Hoelang wonen jullie hier al?’
‘Altijd al,’ antwoordde hij. ‘Het is het enige thuis dat ik ooit heb gekend. Mijn grootouders hebben hier nog gewoond. En mijn moeder.’ Dat laatste werd gezegd op een toon die verdere vragen ontmoedigde. Hij rookte een sigaret of een joint, meer om iets omhanden te hebben dan omdat hij er zo’n behoefte aan had, had ik de indruk. Het rekwisiet paste niet bij hem; hij had iets gespannens, iets nerveus over zich, als een bibliothecaris die een zenuwinzinking zal krijgen als er nog één keer wordt gefluisterd in de leeszaal. Een brilletje dat constant van zijn neus gleed en met een middelvinger weer op zijn plaats moest worden geduwd zou een toepasselijker zenuwtic zijn geweest.
Het eerste licht van de dag veranderde de kleur van het bos van donkergrijs in groen en trok een streep tussen de boomtoppen en de hemel. Je kon kilometers ver kijken, en de illusie van platteland werd slechts hier en daar onderbroken door een dak of een torenspits.
‘Het aanbreken van de dag,’ zei hij terwijl hij ernaar keek. ‘Ik heb het altijd heel toepasselijk gevonden dat het het “aanbreken” van de dag heet. Alsof je een nieuw pak openmaakt: een begin. Het fijnste moment van allemaal, wanneer de dag met al zijn mogelijkheden nog voor je ligt en je er nog niets van hebt verspild. Het moment waarop het donker wordt zou eigenlijk het “afbreken” van de dag moeten heten. Als de dag de prullenbak in kan. Als het nacht wordt en alles opeens misgaat.’
‘Ik weet niet,’ zei ik. ‘Ik zou het niet erg vinden als er aan deze nacht nooit een eind zou komen.’ De blik die hij me toewierp bezorgde me een ongemakkelijk gevoel. Wacht maar af, leek hij te willen zeggen. Biba had me verteld dat hij vierentwintig was, slechts vier jaar ouder dan ik, dus waarom gedroeg hij zich als een bezorgde vader?
Tegen zessen was er nog maar een handjevol mensen over. Ik ging languit op een deken liggen en ving flarden op van gesprekken, tot de slaap me overmande.
Toen ik om tien uur met een droge mond wakker werd, had iemand een patchworksprei die naar sigaretten rook over me heen gelegd. De stank in de kamer, van zweet, lichamen en rook, maakte me aan het kokhalzen. Die nacht had ik er niets van gemerkt. Nu was het een aanslag op mijn zintuigen. Ik had gezelschap onder de deken: Biba, de slapende bruid. Haar mond hing open en een zefier van smerige adem drong in mijn neusgaten. Door het plafond heen klonk het blikkerige geluid van een goedkope stereoset, nu en dan onderbroken door een doffe bons. Ik stelde me voor dat Tris nog klaarwakker luchttrommel zat te spelen en was blij dat ik nee had gezegd tegen de paddo’s. Ik nam alles terug wat ik eerder tegen Rex had gezegd: nu de nacht voorbij was, wilde ik alleen nog maar naar huis om me te douchen, en in elk geval tussen mijn eigen lakens liggen, of ik nou kon slapen of niet. Er was niemand wakker van wie ik afscheid kon nemen.
Voorheen had ik de meisjes die je in dezelfde kleren als de avond ervoor zag rondlopen altijd een beetje benijd en vroeg ik me af wat voor verhaal erachter zat, maar nu was ik een van hen. Ik was degene met een verhaal, en ik wilde het aan iemand vertellen. Ik wilde de dommelende man met de plastic tas van de supermarkt die tegenover me in de metro zat wakker schudden en hem vragen of hij net zo’n fantastische nacht achter de rug had als ik. Maar ik nam er genoegen mee om de gebeurtenissen in gedachten opnieuw te beleven: de geluiden, de indrukken. De enigen aan wie ik het niet wilde vertellen waren mijn huisgenotes. Ze zouden het afkeuren, zouden het nooit begrijpen. Zelf zou ik het ook niet hebben begrepen als ik er niet bij was geweest. Tot mijn opluchting lag er een briefje op de keukentafel waarin stond dat ze de hele dag gingen tennissen. Ze waren bij Simon en zijn nieuwe vriendinnetje, iets waar ik later pas achter kwam.
Zelfs toen ik gedoucht en pepermuntfris en wel tussen de schone lakens van mijn bed lag, kon ik niet slapen. Ik zette de wekkerradio aan en hoorde de eerste maten van een zomerhit van een paar jaar geleden die maar niet wilde weggaan. Toen een baritonstem het refrein inzette: ‘I’ve never met a girl like you before’, klonk dat als een onweerlegbare waarheid. Mijn laatste gedachte voordat ik wegdommelde was dat ik eindelijk de persoon had ontmoet over wie al die liefdesliedjes gingen. Het was een meisje, een merkwaardig, wild meisje dat in een smerig huis woonde met een griezel van een broer. En ik had het gevoel dat ik weinig tegen mijn gevoelens kon beginnen. O, shit.